LOG

Retourneert de logaritme van een getal met een opgegeven grondtal.

Gebruiksvoorbeeld

LOG(128;2)

LOG(A2;3)

Syntaxis

LOG(waarde, [grondtal])

  • waarde: de waarde waarvoor de logaritme, met een opgegeven grondtal, wordt berekend.

    • waarde moet positief zijn.
  • grondtal [standaard 10]: het grondtal dat wordt gebruikt voor de berekening van de logaritme.

Zie ook

WORTEL.PI: Retourneert de positieve vierkantswortel van het product van pi en het opgegeven positieve getal.

WORTEL: Retourneert de positieve vierkantswortel van een positief getal.

MACHT: Retourneert een getal verheven tot een bepaalde macht.

LOG10: Retourneert de logaritme van een getal, grondtal 10.

LN: Retourneert de logaritme van een getal, grondtal e (Euler-getal).

GAMMA.LN: Retourneert de logaritme van een opgegeven gammafunctie met grondtal e (Euler-getal).

EXP: Retourneert het Euler-getal e (~2,718) verheven tot een macht.

Voorbeelden

Meer hulp nodig?

Probeer de volgende stappen:

true
Informatiecentrum bezoeken

Gebruik je Google-producten, zoals Google Documenten, op het werk of op school? Misschien zijn onze tips, trainingen en templates dan wel wat voor jou. Leer werken met Office-bestanden zonder Office te installeren, creëer dynamische projectplannen en teamagenda's, breng je inbox automatisch op orde en nog veel meer.

Zoeken
Zoekopdracht wissen
Zoekfunctie sluiten
Hoofdmenu
14435658277152869109
true
Zoeken in het Helpcentrum
true
true
true
true
true
35
false
false